Payrolling is de laatste jaren een bekende (en voor velen beruchte) constructie geworden in het Nederlandse arbeidsrecht. Het lijkt op uitzendwerk maar dat is het niet. De arbeidskracht wordt door de opdrachtgever/werkgever geselecteerd maar door het Payrollbedrijf in dienst genomen. Dit bedrijf vervult het formele (juridische) werkgeverschap. De feitelijke werkgever geeft leiding en houdt toezicht op de arbeidskracht. Door deze constructie heeft de arbeidskracht geen ontslagbescherming en valt hij niet onder de CAO van de opdrachtgever.
Dit wordt meestal als een zeer ongewenste situatie gezien: alle risico's (b.v. bij ontslag) liggen volledig bij de werknemer. In het Sociaal Akkoord (2012) is daarom afgesproken dat het ongewenst is om payrolling te blijven hanteren en dat de overheid daarom maatregelen zal nemen. Zover is het nog niet maar inmiddels is er wel een circulaire van de overheid verschenen waarin o.a. staat: "Uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk zoveel mogelijk structureel wordt ingevuld via een passende arbeidsrelatie. Flexibele en vaste arbeid beter in balans. Daarnaast externe inhuur van personeel reduceren". Die laatste opmerking zal tot gevolg hebben dat de overheid ook zelf als werkgever niet langer zal gaan werken met payroll constructies.
Niet alleen de direct betrokkenen en de politiek vinden payrolling ongewenst, inmiddels staat de constructie nu ook in de rechtspaak ernstig onder druk. In verschillende rechtelijke vonnissen (Krt. Leeuwarden, oktober 2012; Krt. Almelo, mei 2013) wordt de constructie niet langer geaccepteerd!
Een goede ontwikkeling. Payrolling betekent immers veel minder bescherming voor de arbeidskracht (lees: werknemer) doordat een belangrijk deel van de in Nederland opgebouwde sociale zekerheid niet voor hem geldt.